We komen vier uren vroeger dan voorzien aan in de haven “Tanger Med”, maar de controle aan de grens duurt lang (hoewel wijzelf niet uitgebreid worden gecontroleerd). Bij aankomst in de stad Tanger is het al donker – we zijn dwars door de chaotische stad gereden naar een camping aan de rand. Dankzij de klimvaardigheden van The Beast parkeren wij op een terrasje waar vrijwel niemand kan komen.
De eerste ochtend besteden we aan overgebleven auto-klusjes. In de namiddag doorkruisen we een villa wijk te voet op zoek naar een SIM kaart. We treffen een Carrefour (of all supermarkets!) aan in een winkelcentrum. Er is geen winkeltje van een GSM provider. ‘Men’ dacht dat een Maroc Telecom winkel bij de Souk Barra te vinden zou zijn (een souk is een soort markt).
De volgende dag begint de zoektocht te voet dwars door achterstraatjes en steegjes. Een pre-paid SIM kaart blijkt (achteraf) in ieder klein winkeltje te koop en zonder registratie in een officiële vestiging van de provider (zoals in de EU en de Amerika’s).
Hongerig geworden staan we voor het restaurant “Zara”, waar we heel lekker eten (gemarineerde ansjovis, een tagine van garnalen en een gebakken vis). Ik vraag om couscous en word er fijntjes op gewezen dat het géén vrijdag is. Opeens begrijp ik waarom één van mijn kookboeken “Vrijdag couscous dag” heet.
De derde dag bewandelen we de zee-boulevard naar de Medina van Tanger (‘Medina’ is het Arabische woord voor ‘stad’ en verwijst nu meestal naar het oudste gedeelte). In Tanger betekent het ‘tourist trap’ (of zo voelde dat). Verschillende populaire plaatsen op de wereld kreunen onder massa-toerisme. In de (Islamitische) Medina zagen we veel bezoekers die schaars gekleed selfies komen maken (voor social media?). De achterstraatjes van gisteren voelen véél authentieker, zonder de genante toeristen vertoningen.
We nemen toevlucht op een rustige Joodse begraafplaats met graven tot 125 jaar oud en keren terug naar Zara. Het personeel slooft zich uit (omdat we van elders komen?): ontbrekende avocado’s worden speciaal voor ons gehaald.
Eén nachtje overbrugging in Tanger werden er zo vier. Het is ook genoeg, want de kampeerplaats is inmiddels (over)vol, afgezien van ‘ons’ onbereikbare plekje.
Als men ons vraagt waar we naar toe gaan, antwoorden we: “Kaapstad, Zuid-Afrika”. Maar eerst gaan we de verkeerde kant op: naar de Middellandse Zee. We laten ons leiden door een (papieren) Michelin kaart: aantrekkelijke routes hebben een groen accent. Langs een onverharde verbindingsweg vinden we een stuwmeer (Asmir), waar we eten koken. Op deze vrijdag komt een groep van 9 mannen in twee auto’s samen praten, grillen, bidden, eten, meer praten en nog eens bidden. We bekijken het vanop afstand, terwijl we zoete Marokkaanse thee met mint geserveerd krijgen door een uitbater in een oude zeecontainer.
Via verplicht nummer Chefchaouen (de blauwe stad), klimmen we hoger en hoger het Rif gebergte in. We kamperen op een plekje langs overharde wegen naar wat boerderijen, waar we sardienen grillen. We worden wakker met zicht op lage wolken in de vallei onder ons.
Na de afdaling terug naar de Middellandse Zee bevinden we ons in dichtbevolkt gebied. We kiezen een plaatsje in de kilometersbrede bedding van de Nekor rivier, waar geen huizen staan. Maar al snel worden we opgemerkt. De eerste zegt dat het er niet veilig is – of we de illegale hennep planten die hier en daar verdekt groeien, nog niet hebben geroken? De volgende denkt dat het wel OK is en geeft zijn GSM nummer dat we moeten bellen als iemand ons lastig zou vallen. Iedereen is vriendelijk en/of overbezorgd. Juist als we willen gaan eten duikt Ahmed op: getipt door één van de bezoekers. Ik hoor onmiddellijk een Vlaams accent uit de buurt van Roeselare. Ahmed wil héél graag dat we bij hem komen eten en slapen. We weigeren beleefd maar zijn onder de indruk van de moeite die men doet om ons te onthalen.
Na drie nachten wildkamperen is het tijd voor een camping – we vinden die van Abdel, een (Marokkaanse) gepensioneerde wiskundige uit Duitsland, aan de kust. De volgende dag willen we op restaurant eten in Saïdia: een mondaine badplaats. Helaas blijkt het moeilijk om zelfs maar een redelijke, geopende supermarkt te vinden, want het seizoen is voorbij. Op de souk vinden we een eetgelegenheid (restaurant is een te groot woord) waar ik inktvisringen eet en Adriaan gegrillde sardienen verorbert. We keren terug naar Abdel, want de openlucht discotheek naast de kampeerplaats schijnt wél tot 5:00 ‘s nachts open te zijn…
We zijn nu bij de (gesloten) grens met Algerije aangekomen – tijd om naar het zuiden en dus naar de Sahara te gaan. Het is hier ook herfst, compleet met hier en daar een buitje. We vinden een wildkampeerplaatsje in een 10 meter diepe kloof naast een rivier: lekker uit de herfst-wind. Een herder die terugkomt van zijn kudde aan de overkant van de rivier, waarschuwt ons dat er slechter weer aankomt, en dat deze rivier zeer snel kan zwellen. Verstandig verplaatsen we ons naar 10 meter hoger – juist op tijd om de gevolgen van de onweersbui te zien: modderstromen wissen snel al onze sporen beneden uit.
De volgende dag gaan we op zoek naar zo’n lekker vingerhoedje koffie – en komen terecht bij een trekpleister in dezelfde rivier. De plek is volledig verlaten – geen koffie voor ons. We gebruiken een onafgesloten ingang en wandelen wat rond. Het valt op, dat er een betonnen terras met dak en al half in de rivier ligt. In de bomen hangen losgerukte takken, palmbladeren en stukken van struiken.
Juist als we terug willen gaan duikt meteoroloog Abdelrahim op, die water komt halen uit één van de natuurlijke bronnen. Hij leidt ons spontaan twee uur lang rond over akkers, langs de rivier naar nog twee bronnen en terug naar het huis van zijn familie. We mogen niet weg zonder thee te drinken en huis-gebakken koekjes te eten. We krijgen de onderweg geplukte granaatappels en vijgen mee.
Nadat we elders koffie, boodschappen en later een maaltijd hebben gevonden, besluiten we te gaan slapen bij een natuurlijk meer, ongeveer 40 kilometer van het asfalt. Dáár zullen we zeker rustig kunnen slapen, zo middenin de woestijn? Adriaan moet zijn toilet activiteiten afbreken omdat er iemand op ons afkomt. Het is de ‘chef de village’, de bewoner van een bedoeïentent ongeveer een kilometer verderop. Hij spreekt behoorlijk Frans en er ontstaat een geanimeerd gesprek. Als hij thee aanbiedt voor de volgende ochtend, flap ik eruit: “In uw tent of de onze?”, waardoor Adriaan héél bedenkelijk begint te kijken. (Hij heeft een verhaal over dat je in de Arabische wereld pas op de derde uitnodiging mag ingaan. Maar goed, mijn spontaniteit wint.)
We zijn er om 9:10 en worden binnengelaten in een authentieke bedoeïentent. Ik draag mijn wikkelrok en mijn hoofddoek uit respect voor onze gastheer. We trekken ons schoeisel uit en nemen plaats op dikke tapijten met prettige kussens in een ruimte die is afgescheiden met kleurige doeken. Onderwijl maken de (beide!) vrouwen van onze gastheer iets klaar in de ruimte ernaast. We horen ze, ruiken het houtvuur en we ruiken ook dat er iets gebakken word. Ze serveren de thee, verse geitenkaas, honing en vers gebakken ‘brood’ dat lijkt op een pannenkoek. De dames verdwijnen direct. Bij het brood wordt geen bestek gegeven: men eet met de (vooraf gewassen) handen. De etiquette zegt dat je alleen eet met je rechterhand. Als linkshandige is dat een extra uitdaging.
Na een uurtje is het tijd om te vertrekken en we kiezen Skar Isch als bestemming, omdat die oase in een uithoek ligt, aan de Algerijnse grens. De kortste weg begint met 50 kilometer piste. Onze gastheer vraagt of we de weg kennen. “Nee, dat niet, maar we hebben GPS”. De man kijkt bedenkelijk, maar zegt niets. Voor de eerste splitsing die niet op de GPS kaart vermeld is, worden de bedenkingen duidelijk: het track van de GPS is duidelijk verzand en wellicht te diep voor The Beast. Waar de onvermelde piste uitkomt kunnen we alleen proberen… Gelukkig komen de meeste paden weer bijeen maar we moeten toch een keer of vijf onze route bijsturen. The Beast, intussen, lijkt het allemaal niet te deren: ze maalt door zand, hobbelt over wadi’s en ploetert door modder alsof het geen moeite kost. Het is een eenzame, geweldige rit door de woestijn.
De betrekkingen tussen Marokko en Algerije zijn gespannen: ze hebben ruzie over een stuk Sahara. In Isch worden we eerst gecontroleerd door een militair (ook nog tijdens het vrijdagmiddag gebed), die ons prompt begint te volgen als wij door de oase beginnen te wandelen.
Het is wel bijzonder: we hebben in meer dan 100 kilometer misschien 10 bomen gezien, maar hier staat het vol met (dadel)palmen, en er vloeit een riviertje. Een oase ‘uit het boekje’.
Na de oase willen we tóch de woestijn zien zoals iedereen die ‘kent’: alleen maar zandduinen. We zijn daarin niet origineel: dat is één van de populairste bestemmingen. We stoppen 80 kilometer voor de duinen in een andere, enorme oase waar we een kampeerplaats vinden (met een douche). De eigenaar leidt ons rond over zijn stuk grond in die oase: we leren over het telen van dadelpalmen, maar ook wat er in de schaduw van die bomen verbouwd wordt. Eén en ander wordt afgesloten met … thee in het huis van zijn familie, waar drie generaties samenwonen en hij met broers, zus en aangetrouwden zijn kinderen, maar ook alle neefjes en nichtjes opvoedt.
De zandduinen … zijn voor de volgende keer!
Bekijk meer foto's en de afgelegde route.